Uit 't Zuiden

Fietsen

Cartoon van fietser met tegenwind

03-03-2011 Column

Zoals zoveel mannen die de dertig gepasseerd zijn, ben ik ook “aan het groeien”. Vanaf m’n dertigste zag ik tot mijn afgrijzen de wijzer van de weegschaal geniepig sluipenderwijs ongeveer een kilogram per jaar verder uitslaan. Om het tij te keren heb ik zo’n twee jaar geleden besloten bewuster te gaan eten en wat te gaan bewegen.

Een sportschool is aan mij niet besteedt. Een introductiebezoek aan zo’n gelegenheid leerde me al snel dat de overdaad aan gelikte beursjongens en de adembenemend mooie in lycra gestoken vrouwen de aandacht van Het Grote Doel, afvallen, behoorlijk afleidden.

De mannen, stuk voor stuk met veel te gelijkmatige gelaatstrekken, te witte tanden en in het bezit van ego verpletterende - dat wil zeggen: mijn ego verpletterende - strakke lichamen, spraken luchtig over aandelenkoersen, bedrijfsplannen en manieren om de belastingdienst te tillen: kortom onderwerpen van discussie waarbij mijn inbreng zich beperkt tot glazig kijken en af en toe knikken. Hopelijk op de goede momenten.

De vrouwen, die regelrecht van een catwalk of uit een shampooreclame leken te komen, brachten me in opperste existentiële verwarring. Met geen van hen, mannen noch vrouwen, kon ik aansluiting vinden. Verschillende werelden.

Na er een week of twee over nagedacht te hebben, heb ik besloten te gaan fietsen. Het vooruitzicht te bewegen in de buitenlucht, met een ander uitzicht dan dat op een deprimerend strak afgetrainde torso van een mede-sportschoolgebruiker, sprak mij aan.

Niet lang na dat besluit vond ik mezelf in een fietsenzaak, onwennig ronddwalend in een voor mij nieuwe omgeving tussen rijen en rijen opgepoetste rijwielen. Hier en daar knijpend in banden en morrelend aan verbijsterend complex ogende versnellingen, verzetten en naven, probeerde ik een schijn van kennis van zaken op te houden. Af en toe keek ik naar een volkomen willekeurig onderdeel, knikkend of hoofdschuddend met een peinzende uitdrukking op het gelaat.

Dit alles natuurlijk om de verkoper het idee te geven niet met de eerste de beste van doen te hebben; belangrijk in het zicht van komende onderhandelingen. Helaas leek de verkoper allerminst onder de indruk. Mijn toch al ragfijne rookgordijn verdampte onder zijn wetende blik en voor ik het wist was ik bezweken onder een storm van bijzonder overtuigend klinkende verkooppraatjes. Overdonderd en nog duizelend van al dat verbale geweld werd ik even later door de verkoper, die zijn pret ternauwernood, of eigenlijk net niet, kon verhullen, met een veel te dure fiets en een lege portemonnee naar buiten geschoven, waar ik verbaasd stond te knipperen in het zonlicht.

Mijn eerste rit bracht me van Sleeuwijk, mijn woonplaats, naar mijn in Rijswijk woonachtige zus. Het was mooi weer, de fiets fietste zo licht als een veertje en ja, ik had er enorm veel plezier in. Zelfs het onaangename gevoel in mijn achterwerk, dat ter hoogte van Woudrichem de kop op begon te steken, kon de pret niet drukken.

Apentrots was ik op de eerste acht en een halve kilometer in mijn nieuw gevonden bestaan, nee: bestemming, als fietser. Mijn zus, een lijdzame getuige van het langzame verval van mijn ooit zo atletische lichaam, sprak zich bewonderend uit en moedigde me aan het vooral niet op te geven.

Na een korte pauze en een flesje water (jawel) begon ik aan de terugtocht. Zestien, zeventien kilometer leek me wel een mooi begin van mijn carrière. Je moet natuurlijk niet overdrijven.

De terugweg leek in niets op de heenweg. Na honderd meter wist ik waarom de fiets op de heenweg zo verbazend licht fietste: toen had ik de wind nog in de rug. Na een kilometer was het onaangename gevoel in mijn achterwerk uitgegroeid tot een zeurende pijn, en toen ik met verzuurde beenspieren en hijgend als een paard in Woudrichem halverwege de helling in de Burgemeester van der Lelystraat naar de Merwededijk aan was gekomen, moest ik opgeven. Mentaal geknakt legde ik het resterende deel van die helling naast mijn fiets lopend af.

Boven aangekomen had ik nog even de hoogst optimistische gedachte dat het ergste achter de rug was. Een illusie, natuurlijk. De wind, pal tegen, zwol aan tot wat windkracht acht leek en ik zag me genoodzaakt steeds een versnelling terug te schakelen. Ter hoogte van Oudendijk was mijn zo monter en kwiek begonnen eerste fietstocht verworden tot een trage martelgang, niet in de laatste plaats vanwege de inmiddels folterende pijn in mijn zitvlak.

Vaag herinnerde ik me de verkoper die, verstopt in zijn snelle verkoopbabbel, het onderwerp “fietsbroek met ingenaaide zeemleren lap” even had aangestipt. Ik meende me ook te herinneren dat ik die suggestie wat lacherig wegwuifde...

Het heeft me dat eerste jaar twee maanden gekost om van deze uitputtingsslag en de vernedering te bekomen. Mijn zitbeentjes hebben nog zeker een week pijn gedaan. Die aanhoudende pijn baarde me wat zorgen en even speelde ik met de gedachte om met spiegels de aldaar aangerichte verwoesting te bekijken. De moed daarvoor ontbrak me. Het moet in ieder geval geen prettig gezicht geweest zijn.

Aan het eind van de zomer van dat jaar heb ik het nog eens geprobeerd. Met ingenaaide zeemlederen lap, ditmaal. Dodelijk vermoeid na een tocht van vijfentwintig kilometer heeft mijn fiets vervolgens bijna een jaar lang stof vergaard in mijn schuur.

Ondanks alles kent dit verhaal nog een happy end. Begin dit jaar, toen het weer het begon toe te staan, ben ik opnieuw en met fris gemoed weer begonnen. Inmiddels fiets ik gemiddeld vijftig kilometer per week, met een monumentaal record van een tocht van maar liefst zestig kilometer.
Na een stroef begin ben ik er echt plezier aan gaan beleven. Hoewel ik niet ben geboren, maar wel getogen in het land van Altena, brengt de fiets me op plaatsen waar ik nog nooit ben geweest en ben ik de schoonheid van de omgeving waarin ik woon met nieuwe ogen gaan bekijken.

Het Grote Doel, helaas, is niet bereikt. Fietsen maakt hongerig.