Uit 't Zuiden

Kojbojs en indianen

VOC schip en vlag

29-06-2017 Column

We speelden vroeger “kojboj en indiaantje” op het schoolplein. We zochten dekking achter een muur, de fietsenstalling of een medeleerling en beschoten elkaar met duim en wijsvinger. Dan riepen we keihard “PANG!” en als je tot je chagrijn bij de indiaantjes ingedeeld was, werd je geacht om op een dramatische manier dood neer te vallen. Indianen waren de slechteriken. We hadden nog nooit een indiaan in het echt gezien, maar ze zagen er op de plaatjes raar uit, dus die moesten dood. Simpel zat.

In het klaslokaal, bezweet van het dood neervallen, zongen we “Moriaantje zo zwart als roet”, die (dommig negerkindje dat ze d’r was) ging wandelen zonder hoed. Zwarte piet was toen nog gewoon een racistische karikatuur. Geen haan die er naar kraaide.

De juf verhaalde over zeehelden, de VOC en de gouden eeuw. Hoe wij de wereld veroverden en koloniseerden. Schathemelrijk werden we van de “handel” met Oost-Indië. Ze vertelde hoe Lely hele lappen land aan de Zuyder Zee ontworstelde, met het karakteristieke Hollandse vernuft, doorzettingsvermogen en vakmanschap, dat er uiteindelijk voor heeft gezorgd dat we ons polderlandje droog pompten en droog hielden. Zo trots als een pauw, met rode koppen gloeiend van het nationalistische vuur, keerden wij huiswaarts. Trots op onze afkomst, trots op ons land.

We lazen “De scheepsjongens van Bontekoe”, een voor deze tijd ongehoord staaltje tenenkrommend nationalistisch branieschoppen en “Engelandvaarders”, waarin behalve het koene, strijdvaardige Nederland, ook het protestantse geloof in klinkende volzinnen bejubeld werd. “Ketelbinkie” (Je bent een kraan, Jan! Een kraan van een jongen!) deed me besluiten te gaan varen. Wist ik veel.

Geen wonder dat mijn generatie uit racistisch, nationalistisch tuig bestaat. Niet zo gek dat er een tikje (institutioneel) racisme ingeslopen is; iets wat door inmiddels welbekende Medelanders keer op keer ingepeperd wordt. Het zal wel, maar is het erg?

Toegegeven, op het wereldbeeld dat wij hebben meegekregen valt een en ander af te dingen. De juf vertelde niet over het schrikbewind dat door Hollanders in de koloniën werd gevoerd, of over slavenhandel. Maar ze vertelde ons ook niet dat in de Gouden Eeuw al die rijkdom maar een kleine bovenlaag ten goede kwam. Wat dat betreft is er weinig veranderd. Het was een tijd van horigen en herenboeren. De bovenste één procent parasiteerde niet alleen op de arme drommels in de koloniën, maar ook op inheemse betaalde slaven, die massaal op keuterboerderijtjes met een gebroken rug het loodje legden, op VOC schepen door scheurbuik en ander onheil aan een ellendig einde kwamen.

Ik dwaal af. Zijn wij met onze nationale trots en al onze gebreken zo anders dan de Turken die dromen van een nieuw Ottomaans rijk? Hoeveel verschillen we van de African-American, die zijn “Proud to be black” van de daken schreeuwt? Zijn wij echt racistischer dan de rest? Natuurlijk niet. Als Nederlander die ooit in Japan de toegang tot een bar geweigerd werd om niets anders dan mijn culturele achtergrond en huidskleur, weet ik wel beter.

Ik denk dat we ondanks alles best een beetje trots mogen zijn en moeten stoppen met die onzin van de Sylvana’s en de Quincy’s nog serieus te nemen. Niet om wat onze voorouders hebben gedaan of misdaan, maar om wat we zijn. Een volk dat een land uit het moeras heeft getrokken, waarin vluchtelingen vanuit de hele wereld een veilige haven vinden. Een land waarin mensenrechten gerespecteerd worden en tolerantie tot in het absurde is doorgevoerd. Wat we vol blijven houden, hoewel we vaak stank voor dank krijgen.

De eenzijdige focus op wat er allemaal aan Nederland en haar oorspronkelijke inwoners mankeert, is op zijn minst potsierlijk. Ik zeg: Lang leve Nederland.