Uit 't Zuiden

Schiphol, een bijzondere plek

Airplane

03-06-2017 Column

Vanochtend hebben Olga en ik mijn schoonvader door de check-in en security op Schiphol moeten loodsen. Het was weer zo’n dag. Het ging in de parkeergarage al mis. Ik heb namelijk de gewoonte ontwikkeld om de autogordel los te klikken en het veermechanisme het werk te laten doen. Klik, linkerarm intrekken, roetsj, weg is ie. Op een of andere manier geeft mij dat een heel bevredigend gevoel. De meeste mensen houden ‘m vast tot ie opgerold is en nu weet ik waarom.

Vandaag bleef namelijk de gesp van de gordel achter het kopje koffie tussen mijn benen haken, trok het deksel los en de beker om, met als gevolg dat een halve liter koffie in mijn schoot explodeerde. Gelukkig wel lauwe koffie.

Naast de auto keek ik mismoedig en niet een klein beetje gegeneerd naar de uitbreidende koffievlek in mijn kruis. Ik voelde een piepklein straaltje m’n linker sok inlopen. Olga had papieren zakdoekjes bij (lang leve de handtas), maar er viel niet tegenaan te deppen.

“Jezus, zo kan ik toch niet over straat!” krijtte ik vol smart en in lichte paniek.
Olga kon haar lachen nauwelijks bedwingen. “Niet zo zeuren, je droogt onderweg wel op.”

De toon was gezet. Even later stond ik me zichtbaar en luidruchtig op te winden over een stel dikke Amerikanen die over de volle breedte van de loopband stonden te loungen. Ze hadden nog net geen tuinset opgezet.

“Je vraagt je toch $%^&^#$ af hoe lang het duurt voordat het tot die speknekken doordringt dat dit soort banden niet is bedoeld om erop stil te gaan staan? ‘t Is %^&$% geen roltrap! Kijk ze nou staan, stelletje idioten! Moet je die ene zien! Cowboyhoed zo groot als een vliegdekschip op z’n dikke harses, slangenlederen laarzen! Een karikaturist kan ‘m levensecht uittekenen! En lopen ho maar. Wat snap je niet aan LOOPband, Bush?”
Ik ben niet de geduldigste mens, zeg maar.

Ik foeterde zo even door tot de lelijkste Texaan ooit zich verstoord omdraaide, zich zichtbaar afvroeg wat die Hollandse mafketel achter ‘m allemaal aan het blaten was en Olga me met een gefluisterd “Zo kan ie wel weer” en met een ellenboog in mijn ribben tot zwijgen maande. Het luchtte wel op. Even.

Schoonpa was nogal nerveus. Nog niet veel gevlogen in zijn leven, was hij bang te laat te komen, dus we stonden een half uur voor openingstijd voor een lege check-in balie. Olga stelde voor om in de tussentijd op het Panoramaterras te gaan kijken en wij gingen akkoord. Ik was er nog nooit geweest, dus ik was prettig verrast dat het een openlucht-terras bleek te zijn. Roken! Hoera!

Het eerste dat ik zag was een niet-roken bordje. Natuurlijk. Het tweede dat ik zag was een bordje “Alleen roken op het terras.” Oef. Olga en haar vader liepen naar de balustrade met uitzicht op de landingsbanen en ik naar het terras. Terwijl ik zielsgelukkig een sjekkie aan het rollen was, hoorde ik achter me een bescheiden kuchje, gevolgd door: “Wat mag het zijn, meneer?”

Ik draaide me om en zag een serveerster met een verwachtingsvolle blik in haar ogen.
“Ik hoef niks hoor, bedankt. Wil alleen even roken.”
“U mag alleen gebruik maken van het terras als u ook wat besteld,” deelde ze me nogal streng mede.
Zucht.

“Geef me dan maar het goedkoopste op de kaart.”
“Dat is een flesje water. Twee vijftig alstublieft.”
“Twee vijftig?”
Ze knikte.
“Voor 25 cc water?”
Nog een knikje, waarbij ze het presteerde wat korzeligs in dat gebaar te leggen. Jammer dan, want ik was nog niet klaar.

“Je vraagt twee euro vijftig voor twee slokken water? Waar staat die verborgen camera? Of ben ik in de twilight zone beland?”
Ze begon nu echt chagrijnig te worden, dus ik liet het er verder maar bij zitten en bestelde dat watertje. Tegen de tijd dat ik het allerlaatste trekje uit een hele dure sigaret stond te lurken, hadden Olga en haar vader het wel gezien en gingen we gedrieën terug naar de check-in balie.

De balie was nog steeds onbemand en schoonpa had iets nieuws gevonden om zich zorgen over te maken. Mocht zijn tas wel mee de cabine in? Ik probeerde hem gerust te stellen door te zeggen dat ik mensen met wel grotere tassen de cabine in heb zien lopen, maar hij was er toch niet gerust op. Tegenwoordig staan er van die kleine stalen kooitjes, een soort mallen: als je tas erin past, mag ie mee. Die van ons stond vlak voor de balie, maar om daar te komen moest je eerst door zo’n raster van paaltjes en afzetlint, die ze daar opzetten om de wachtrij in banen te leiden. Er was nog steeds geen hond, dus ik besloot met schoonpa in m’n kielzog er omheen te lopen, via de balie er naast.

We werden tegengehouden door een mooie, donker getinte meid met een heel lelijk innerlijk.
“Deze balie is gesloten, meneer,” begon ze, toen nog vriendelijk.
“Oh, maar we willen alleen even zien of deze tas mee naar binnen mag,” zei ik, wijzend op de koffermal voor de balie ernaast. “Dan zijn we gelijk weer weg.”
“Toch zult u om moeten lopen.”

Dat ding stond op nog geen meter bij ons vandaan. Het was voor beide balies helemaal leeg. Ik keek even om me heen en daarna weer naar haar met een wtf-uitdrukking op mijn gezicht.
“Wil je nu echt dat wij als een stel hamsters door dat doolhof gaan zigzaggen om even die tas op te meten?”
“Regels zijn regels,” bitste ze.

Daar sta je dan, met een ingedroogde koffievlek in je kruis en het loopband- en dakterrasincident nog vers in het geheugen. Ik besloot ter plekke het begrip burgerlijke ongehoorzaamheid in de praktijk te brengen door dat viswijf verder te negeren, een lint van zijn paaltje los te trekken en de op een na kortste route naar de koffermal te nemen, onder luid protest van de exotische schone achter me.
Ze ging compleet door het lint. Ik was een onbeschofte vlegel. Ik had schijt aan alles en iedereen. Niet normaal, ikke. Deed ik dat thuis ook? Enzovoorts.

Op een gegeven moment was ik het zat en begon te protesteren. Voor een buitenstaander moet het wel een vermakelijk tafereel geweest zijn: mijn schoonvader stond stoïcijns met veel geweld zijn (toch nog) iets te grote tas het kooitje in te rammen en ik stond neus aan neus met een lekkol ding te wedijveren wie de roodste kop kon krijgen.

“Weet je wat onbeschoft is?” beet ik haar toe, “Mensen te dwingen om door een doolhof te laveren als het niet nodig is!”
“Je dringt voor! Die paaltjes staan daar niet voor niets!”
“Op wie dring ik voor, dan? Er staat toch niemand? Waar slaat dit op? En wie ben jij eigenlijk?”
“Maakt geen fuck uit wie ik ben!” (ze kwam goed los) “Je hebt je aan de regels te houden!”

Ik maakte een eind aan de discussie door een beleefde suggestie te geven waar ze haar regels kon stoppen, de hoop uit te spreken dat haar hersens ooit nog eens zouden volgroeien en haar te vertellen dat als ze het er niet mee eens was ze de bewaking er maar bij moest halen.

Mijn Russisch- en een heel klein beetje Engelssprekende schoonvader, die niet helemaal snapte waar het allemaal over ging, maar wel zag dat er sprake was van enige onenigheid, vroeg me nog met een twinkeling in zijn ogen om haar te vragen of ze misschien een koevoet had om zijn tas uit de mal te wrikken. Of een slijptol, misschien? Dat heb ik maar niet gedaan.

Het zou me niet verbazen als ze daar nu nog stond te schelden. Ik hoop het.