Uit 't Zuiden

Foebele (I)

voetbal close-up

04-04-2017 Column

Vroeger kon je nog wel eens lachen op en rond het voetbalveld.
Dan zag je Frank de Boer na een geleden nederlaag met een chagrijnige kop het veld aflopen, om op volle oorlogssterkte de eerste interviewer die het waagde om hem aan te spreken een veeg uit de pan te geven.

“Frank! Frank! Hoe voel je je?”
“Ja, wat denk je zelf, sneuneus?”
“Het was niet best, he?”
“Dat hoef je mij niet te vertellen.”
Hij sprak het niet hardop uit, maar uit zijn intonatie kon je opmaken dat ie er “lul” achteraan dacht.

Dan had je Hans Kraay Jr., die het kortste strootje had getrokken en hevig tegenstribbelend het veld op geduwd werd om Louis van Gaal te interviewen. Je zag hem omzichtig zijn Nemesis naderen en zichtbaar ineen krimpen als van Gaal hem met zijn typerende intense minachting - nee, regelrechte haat - aanstaarde. Om die arme Kraay in zijn eerste antwoord tot op z’n veters af te branden.
“Ben jij nou zo dom, of ben ik zo slim?”
Het is nooit meer goed gekomen tussen die twee. Prachtige televisie.

Er werd hard, maar sportief gespeeld: nooit zag je een speler appelleren voor een kaart voor de tegenstander. Of een arm omhoog gaan om een ingooi of hoekschop te claimen; terecht of onterecht. De spelers keken naar de scheids en respecteerden zijn beslissing. Er werd natuurlijk weleens gemopperd over diens beslissingen (of geestelijke vermogens, wat dat betreft), maar niet in de mate waarin het nu gebeurt.

Nu zie je een stel melkmuiltjes elke beslissing van de arbiter met een rood aangelopen, opgefokte harses aanvechten. Tegenover een John de Wolf van vroeger, die klip en klaar weigerde zich met een bloedgutsende kop van het veld af te laten sturen, hebben we nu een Ronaldo die tegen de tijd dat het fluitsignaal valt te verwachten, alvast zijn shirt uittrekt om zijn gladgeschoren torso met sportschoolspieren aan het bierboerende publiek te tonen. Die zich onderwijl zichtbaar al half in paniek afvraagt of zijn haar nog wel goed zit. Overbetaalde, schwalbende snotneuzen, een enkele uitzondering (Messi) daar gelaten, die na de wedstrijd een door spindoctors en mediatrainers voorgekookte riedel afdraaien.

Interviewer: “Nou, jullie hebben het weleens beter gedaan. Wat denk je er zelf van?”
Willekeurige aanvoerder: “We hebben als team het uiterste gegeven, maar het heeft zich helaas niet vertaald in een overwinning.”

Que? En dat uit de mond van een prepuber, die zich buiten de lijnen en de interviewtafel beperkt tot keelklanken en gromgeluidjes, terwijl hij met z’n lage voorhoofd en monobrauw een bord Brinta naar binnen metselt. Dezelfde blaag die stijf van de testosteron onder de douche de lengte van zijn kale piemeltje zo onopvallend en met een gevoel van naderend onheil met die van zijn medespelers staat te vergelijken. Geef mij Frank of Louis maar. Het kwam er een stuk minder gepolijst uit, maar ze zeiden tenminste dingen die door half Nederland op maandagmorgen in de schaftkeet herhaald zouden worden.

Vroeger was lang niet alles beter. Voetbal wel.