Uit 't Zuiden

Groesplaat

Groesplaat

07-02-2018 Column

De Groesplaat nabij Sleeuwijk komt vrij aardig in de buurt van iets wat je met een beetje goede wil een natuurgebied zou kunnen noemen. Het is een verrassend divers landschapje langs de Merwede, met groepjes bomen en glooiend grasland, hier en daar bedekt met plassen water. Het is dooraderd met natuurlijk gevormde, enkeldiepe waterstroompjes. Echt prachtig. Vanzelfsprekend is deze plaat een perfecte plek voor een ochtendwandeling met de honden.

Een handvol koeien en paarden houdt er de schijn op van “wild en vrij” te zijn. Watervogels van verschillend pluimage vormen een leuke uitdaging voor mijn metgezellen, die er een sport van hebben gemaakt er vrolijk blaffend achteraan te rennen. Na een wandeling van drie kwartier liggen de hondenbeesten tot tenminste halverwege de middag gesloopt in hun mand en is het gevogelte van de Groesplaat weer lekker scherp en op hun hoede voor roofdieren, zoals het hoort. Win-win.

Vanmorgen stond de zon rood en laag op de horizon in een stralend blauwe lucht. De droge delen van de Groesplaat waren met een laag rijp gedecoreerd. Een kluitje koeien stond op een veilige afstand dromerig te herkauwen; ganzen, eenden en ander aquatisch gespuis dobberden vredig op open water, of stonden wat bedremmeld op een flinterdun laagje ijs. De aanwezige fauna was duidelijk nog aan het ontwaken. Alles ademde rust en vrede.

De sfeer sloeg nogal abrupt om, toen ondergetekende met zijn huisgenoten hun opwachting maakten. Aan ondergetekende lag het niet, want die was zelf nog aan het ontwaken. Vito en Laima, wakker en helder en vol energie, moeten de Groesplaat hebben gemist, want al snel was deze het toneel van een kakofonie van vleugelgewapper, verontwaardigd gekrijs van ruw uit hun sluimer gerukte vogels, vanuit een wolk van dons en veren. In het centrum hiervan twee uitzinnig vrolijk blaffende en rennende honden.

Ik stond met een sjekkie in mijn hoofd het spektakel glimlachend te bekijken. Het kostte het energieke duo maar enkele minuten om alle aanwezige vogels het luchtruim in te jagen. Ze feliciteerden elkaar met een job well done en sukkelden zij aan zij, op hun gemak, baaswaarts. Tot ze op een obstakel stuitten.

Tussen hen en mij bevond zich een bevroren stroompje water, dat er op de heenweg nog niet was. Ik was al een eindje doorgelopen en gaandeweg was een onbetekenend plaatje ijs breder geworden. Normaal gesproken is wat water voor geen van beiden een probleem, integendeel: ze sjouwen er lomp doorheen (Laima) of springen er met een sierlijke boog overheen (Vito). Dit water was hard en glad en koud en riep duidelijk hun achterdocht op. Twee hondenneuzen snuffelden voorzichtig aan het ijs. Een voorpoot verkende het bevroren oppervlak en trok zich schielijk terug. Te koud, te glad.

Laima ging er maar eens bij zitten, om het aan te kijken. Ik moedigde Vito aan de sprong te wagen: “Je kan het!”

Vito verzamelde al zijn moed, spande zijn springspieren aan en bedacht zich nog een keer. Snuffel, voorpoot, twijfel in zijn kop. Dit ritueel herhaalde zich nog twee keer. Laima ging erbij liggen. Honden kunnen niet grinniken, maar zij presteerde het.
Pas bij de vierde poging sprong hij daadwerkelijk.

Ik kan niks anders bedenken dan dat hij op het allerlaatste moment en nét te laat toch weer van gedachten veranderde, want in plaats van over het ijs, amper een meter breed, sprong hij nagenoeg rechtstandig omhoog. Hij leek op het hoogste punt even stil te hangen, met gebogen rug en vier poten stram naar beneden, in opperste verbazing. Zijn silhouet prachtig afgetekend tegen de opgaande zon.

Hij zakte dertig centimeter van zijn startpunt met vier poten door het ijs en eindigde tot aan zijn nek in de koude blubber. Ik liep geschrokken naar hem toe, maar voordat ik bij ‘m was, was hij er zelf al uitgekropen. Laima, de intelligentste van de twee, stond op, rekte zich uit en liep een meter of tien om, en trippelde lichtvoetig over een smaller stuk. Zij aan zij, Laima droog en blij en Vito geen van beide, dribbelden ze op me af.

Tegen de tijd dat we weer bij de auto waren, was Vito wit uitgeslagen. Honden voelen geen kou, zeggen ze, maar ik voelde toch met hem mee. Op weg naar huis besloot ik dan ook het maximum uit de kachel te halen. Vito chambreerde en toen hij voldoende gesmolten was, schudde hij zich eens lekker uit.

Een regen van modderige druppels belandde op de bekleding, de binnenkant van de ramen, mijn nek, Laima en al het andere. Ik denk dat de buren me boven het geluid van de motor uit, een kilometer voor mijn aankomst thuis, hebben horen vloeken.

Morgen gaan we weer naar dat suffe grasveld achter de Mosterdpot, in Woerkum. Dat is tenminste droog.